Koster Jo
Johanna Catharina Antoinetta (Jo) Koster
(Kampen 1869-1944 Heelsum)
Jo Koster (Kampen, Ov. 1869-1944 Heelsum, Renkum) begon haar artistieke leven vol reislust. Na de middelbare school in Kampen volgde ze de driejarige tekencursus aan de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijs in Amsterdam en aansluitend de schildersopleiding aan de Rotterdamse Kunstacademie, waar zij zelf ook les gaf aan de leerlingen van de middagcursus. In 1891 exposeerde ze voor het eerst in een groepstentoonstelling van schilderessen in Amsterdam. Nadat Koster de academie in 1892 had verlaten, begon ze succes te krijgen als portrettiste. In 1894 greep zij de toekenning van de Koninklijke Subsidie voor Vrije Schilderkunst aan om via Parijs – waar ze een jaar in de ateliers van Colarossi werkte – naar Brussel te gaan. Daar bekwaamde ze zich bij Ernest Blanc-Garin in de portretkunst en in het gebruik van verschillende materialen en technieken. Ook verfijnde ze er haar kunstnaaldwerk en houtsnijwerk. In Brussel raakte Koster in de ban van het neo-impressionisme en ze vervaardigde jarenlang kleurrijke schilderijen in streepjes- en stippeltechniek.
Na drie jaar Brussel vestigde Jo Koster zich eerst in Den Haag (1897-1899) en daarna in het kunstenaarsdorp Laren (1899-1900), waar zij inwoonde bij schilderes Adya Dutilh, de latere echtgenote van Otto van Rees. Behalve het landschap schilderde ze er de boeren en arbeiders van het Gooi. In deze jaren kreeg Koster twijfels over haar artistieke toekomst. Het stond haar tegen dat zij zich in haar portretten moest aanpassen aan de smaak van haar publiek. Ook persoonlijk was het een moeilijke tijd: ze verbrak een verloving toen na een ziekbed bekend werd dat ze onvruchtbaar was. Omstreeks 1902 verhuisde Jo Koster naar Zwolle. Hier vond zij steun bij haar vriendin Lidy van Spengler-van Bosse, die haar portretopdrachten in Zwolle en omgeving verschafte. Dergelijke opdrachten waren broodnodig voor Koster, die als ongetrouwde vrouw in haar levensonderhoud moest voorzien. Naast portretten en andere schilderijen verkocht zij kunstnaaldwerk, onder meer aan Liberty in Londen. Ook verdiende zij geld met lesgeven en het ontwerpen van ex librissen, illustraties en kamerschermen.
Vanuit Zwolle trok Koster regelmatig de natuur in om te schilderen. Ze legde het landschap en de schilderachtige straatjes van omliggende dorpen vast en maakte – enigszins geromantiseerde – voorstellingen van werkende boeren en handwerkslieden. In Staphorst, waar Koster sinds 1900 bijna jaarlijks voor langere perioden werkte, schilderde zij vooral mensen in klederdracht en interieurs. In 1910 liet ze in Hattem een rietgedekt huis met een atelier bouwen. Het atelier had een groot open venster waardoor ze een goede lichtval had. Het zou de eerste plaats zijn waar de kunstenares voor langere tijd zou blijven wonen. Zij gaf het huis de toepasselijke naam ‘Honk’. Pas omstreeks 1924 zou ze uitschrijven uit Hattem en zich weer meer op reizen gaan richten. Maar tussen 1910 en 1924 voelde zij zich in het Hanzestadje Hattem, tussen de boerenbevolking thuis.
Zo schreef zij zelf een artikel ‘Hattem, waar de Middeleeuwen zijn blijven hangen, voor een Amerikaans krant. De schilderachtige omgeving vormde voor Jo Koster een rijke inspiratiebron. Zij raakte bevriend met de schilder Jan Voerman volgde enige tijd schilderlessen bij de kunstenaar. Koster leek eindelijk honkvast te zijn. Ze organiseerde huisconcerten voor haar vrienden en gaf kleine toneelvoorstellingen met zelf ontworpen kleding.
Tijdens deze Hattemse periode kreeg haar werk steeds meer erkenning. Door tentoonstellingen en haar lidmaatschap van kunstenaarsverenigingen als Sint Lucas en Arti et Amicitiae in Amsterdam bleef ze echter wel contact houden met de kunstwereld in het westen van het land. De Hattemse periode wordt ook wel als het hoogtepunt in haar carrière gezien. Koster had sinds haar Brusselse jaren het academisme steeds verder achter zich gelaten. Ze weigerde een bepaalde stijl of mode slaafs te volgen – hetgeen de verkoop van haar werk niet bevorderde – en experimenteerde met de nieuwe stijlen die zij in Parijs en vooral Brussel had leren kennen. Ze werd daarbij beïnvloed door schilders als Jan Toorop, Ferdinand Hart Nibbrig en Jan Sluijters, allen bekenden van haar. Kosters grafische werk deed symbolistisch aan, maar tegelijkertijd maakte ze ook kamerschermen in art nouveau-stijl. Hoewel ze ook naturalistisch bleef werken, schilderde Koster tussen 1900 en 1920 vooral in divisionistische en luministische stijl, voor haar de beste manier om het belangrijke thema licht weer te geven.
Met deze losse streeptoetsen schilderde zij het boerenerf met de bloeiende bloesemboom in 1916, zoals staat afgebeeld op pagina 8
Koster werd gestimuleerd door de kunstcriticus H.P. Bremmer, die ze vanaf 1904 regelmatig raadpleegde als haar artistieke onzekerheid weer de kop opstak. Koster was inmiddels al 35 jaar en had door haar studiereizen al meer gezien dan hij. Toch liet ze zich door hem leiden en Bremmer hielp haar dan ook veelal met praktische zaken. Hij bezorgde haar leerlingen (de bekendste was de Hongaarse schilderes Sárika Góth) en bemiddelde bij de verkoop van haar schilderijen. Zo kocht Hélène Kröller-Müller op Bremmers aanraden haar werk, en met enige regelmaat exposeerde ze met andere kunstenaars uit Bremmers kring.
Na de Eerste Wereldoorlog werkte Jo Koster veel in Italië, Spanje en Frankrijk, soms met andere ‘Bremmerianen’, zoals Sara van Heukelom en Truus van Hettinga Klomp, soms met leerlingen. Ook daar maakte zij heel divers werk, tot kubistisch en bijna abstract aan toe. Vanuit het buitenland schreef zij enkele reisverslagen voor noordelijke lokale kranten. Zo bezocht ze tijdens de zomermaanden in 1920 en later nogmaals in 1929 het franse vissersplaatsje Concarneau in Bretagne. Het ruige vissersleven en schilderachtige omgeving inspireerde de kunstenares.
In 1934 betrok Koster een etage in het huis van Hettinga Tromp in Den Haag. Ze werd lid van Pulchri Studio en schilderde voornamelijk stillevens, hoewel ze zo nu en dan ook nog buiten werkte. In haar latere werken maakten de vroegere sprankelen de kleuren plaats voor meer gedempte tonen. In februari 1942 had ze haar laatste overzichtstentoonstelling, bij kunsthandel Unger en Van Mens in Rotterdam. Omdat zij zich niet liet inschrijven bij de Kultuurkamer, werd exposeren daarna onmogelijk. Toen in 1942 een deel van Den Haag werd geëvacueerd, trokken Koster en Hettinga Tromp in bij Hettinga’s zuster in Zaltbommel. Het jaar daarop werd bij haar kanker geconstateerd. Ze bleef schilderen, maar overleed op 15 april 1944 Jo Koster in het huis van Lidy van Spengler in Heelsum. Hoewel Koster na haar dood in de vergetelheid raakte, werden er in 1988 en 2003 weer tentoonstellingen van haar werk georganiseerd. Tegenwoordig worden haar portretten als haar beste werk aangemerkt.
Toont alle 2 resultaten